Moeilijke tijd
‘Vanuit het verpleeghuis ging mijn vader naar een observatieafdeling van een GGZ-instelling. Daar hielden de artsen in eerste instantie vast aan de diagnose dementie. Mijn vader kon bijvoorbeeld geen klok tekenen en wist de namen van zijn kleinkinderen niet. Maar zo is hij altijd al geweest; wat hem niet direct interesseert, doet hij niet en weet hij niet. In die periode werd ook autisme als mogelijke diagnose genoemd.
In deze periode kwam ik in contact met het CCE. De CCE-consulenten hebben de diagnose autisme bevestigd en een woonprofiel voor mijn vader gemaakt, op basis van zijn zorgbehoeften.
Vervolgens heb ik met dit woonprofiel een geschikte woonplek voor mijn vader gezocht. In een instelling wonen leek toch het beste voor mijn vader. De kans op ongelukken of verwaarlozing was namelijk groot: hij zorgde niet goed voor zichzelf, kon niet goed met gas omgaan en zou kunnen verdwalen. Niet voor niets was hij in die tijd met een rechterlijke machtiging (RM) in de GGZ opgenomen. Mijn zoektocht leverde niets op; er zijn alleen woonplekken voor mensen met autisme tot 35, 40 jaar.
Uiteindelijk vond ik een kleinschalige woonvorm voor mensen met een verstandelijke beperking. De leiding ervan gaf aan dat zij ervaring hadden in het begeleiden van mensen met autisme, en mijn vader mocht er komen wonen. Het echtpaar dat voor de woonvorm verantwoordelijk was en mijn vader matchten echter niet. Over en weer begrepen zij elkaar niet. Mijn vader woonde er vijf maanden, maar kon niet aarden. Het CCE bood aan een casemanager, Marca de Bruin, in te schakelen om het echtpaar te ondersteunen bij het bieden van de geschikte begeleidingsstijl voor mijn vader.’