Vrijheid als minder helpende interventie
Ik vraag me binnen de muren van zo’n instelling weleens af hoe ik mezelf zou gedragen als ik ergens gedwongen moet verblijven. Los van of ik enig reflectief vermogen zou bezitten op datgene wat me hier gebracht had. Welke factoren in die omgeving zouden helpend kunnen zijn? Ik denk dan bijvoorbeeld aan zaken als groen en mogelijkheden tot buiten zijn - met en zonder anderen.
Een centraal thema binnen een consultatie bleek ook dat het aankunnen van vrijheid net zo belangrijk is als het streven naar autonomie. Dit voorbeeld deed zich voor in een forensisch psychiatrische setting, waarin de aangemelde man op gezette tijden zelf naar buiten kon. Ook maakte hij, ogenschijnlijk naar tevredenheid, gebruik van dagbesteding in de groentekas. In korte tijd ging het twee keer mis tijdens een onbegeleide wandeling. De ene keer dreigde hij de snelweg op te lopen en een andere keer belandde hij in een sloot, naast een redelijk drukke doorgaande weg. In beide gevallen bleek de man erg angstig. Als verklaring gaf hij aan dat stemmen in zijn hoofd hem noopten om een auto aan te houden, en als dat niet lukte er dan maar voor te springen. Binnen het multidisciplinaire team kon men zijn gedrag niet helemaal verklaren, maar iedereen was het erover eens dat zijn vrijheid eigenlijk zo belangrijk was dat het zonde zou zijn als hij dit helemaal weer kwijt zou raken.
Na aanmelding hebben we onderzoek gedaan. Ook hier bleek dat diverse factoren meespelen in gedrag. Een belangrijke vraag is altijd: wie is iemand? Oftewel beeldvorming. Welke zaken springen eruit als je naar zijn levensgeschiedenis kijkt? Welke lichamelijke en psychische factoren spelen mee? Hoe ziet zijn omgeving eruit, thuis, maar ook in het hier en nu? En hoe is dan vervolgens de hulpverlening om hem heen georganiseerd? Op basis van psychiatrische diagnostiek werden de stemmen als psychotische ontregeling omschreven, waarschijnlijk binnen een schizofrene ontwikkeling. Op basis daarvan bevatte het begeleidingsplan interventies om de man bij oplopende spanning een rustige omgeving aan te bieden, om prikkels beter te kunnen reguleren, passend bij de diagnostiek. Doordat de man vrijheden had, kon hij dus ook die prikkelarme omgeving buiten ervaren. Achteraf bleek hier een minder handige keuze gemaakt te zijn. Nader onderzoek wees uit dat de stemmen veel meer als psychotisch vanuit angst gelabeld konden worden, in plaats van uit een schizofrene ontwikkeling.
Nader onderzoek door de psycholoog en observatie door groepsleiders, hierin ondersteund door de CCE-consulent, wees uit dat angst juist toenam als hij alleen was. Daarmee werden de stemmen heftiger en de spanning weer groter. Het lopen naar de snelweg als gevolg van de stemmen kwam daarmee in een heel ander licht te staan. Immers, door angst sneller te herkennen kon spanning misschien eerder gereduceerd worden. Er bleek bij oplopende spanning een rustgevende werking uit te gaan van nabijheid. Sterker nog, men ontdekte dat hij veel meer behoefte had aan overzicht en duidelijkheid. Het aanpassen van de werksetting in de kas bleek uiteindelijk de gouden greep. Voorheen werkte hij vrijwel altijd alleen in een ruimte. Als voor zijn idee de volgorde van handelen niet klopte, steeg de spanning. Die kwam er dan bij terugkeer op de groep uit, met de eerder beschreven afzondering als interventie tot gevolg. Hij kon best
veel zelfstandigheid aan, maar niet in alle situaties. Als interventie werd gekozen om hem meer in het zicht van de werkbegeleiders te laten functioneren. Tevens werd hem, bij oplopende spanning op de groep, meer nabijheid geboden. Men merkte dat de spanning daarmee sneller verdween, waar dit eerder tot excessen leidde.