Wat zijn de valkuilen als je cliënten wilt behoeden voor terugval?
Tamara: “Om te beginnen: een verkeerde timing. Het preventieprogramma werkt niet bij cliënten die nog midden in de eetstoornis zitten, ze moeten al flink zijn opgeknapt. Toewerken naar volledig herstel is haalbaar voor 60 procent van de jongeren en 45 procent van de volwassenen. Maar er zijn ook cliënten die er nooit meer van afraken. Ik heb CCE een keer om hulp gevraagd voor een jonge vrouw die zeven jaar geleden bij ons binnenkwam en nooit fysiek is hersteld. Bij haar zaten hechtingsproblemen en trauma in de weg, maar hoe kun je daaraan werken als iemand ernstig ondergewicht heeft? Moet je dan na al die jaren nog dwangvoeding gaan geven? Wordt iemand daar beter van? Een hoop dilemma’s, waarbij we CCE lieten meekijken.”
Rianne: “Comorbiditeit komt heel veel voor, waarbij ons bijvoorbeeld opvalt dat autisme bij meisjes niet altijd goed is onderzocht. Bij een mix van problemen is altijd de vraag: waar richt je de behandeling en begeleiding op? Op de eetstoornis of op een van die andere stoornissen? Dat is een zoektocht, die wij samen met de behandelaar uitstippelen."
Tamara: "Het trauma of de angst blijft vaak onderbelicht omdat cliënten een rookgordijn optrekken, de pijn willen verbergen. En dan gaan de gesprekken met de traumaspecialist ook weer over eten en gewicht. Dat is zonde."
Rianne: "In onze casussen komen we veel meisjes tegen, die op dat moment in hun leven verstandelijk verder ontwikkeld zijn dan emotioneel. Ze zijn verbaal sterk en verbloemen daarmee vaak hun emotionele behoeften aan nabijheid, steun, niet alles alleen hoeven doen. Op momenten dat het hen te veel wordt, kan de behandeling stilvallen. En dan is het goed, zowel voor familie als behandelaren, om de aandacht ook op die behoeften te richten.”
Hoe intensief volgt de behandelaar de cliënt tijdens het preventieprogramma?
Tamara: “We houden na de behandeling minimaal achttien maanden lang de vinger aan de pols. In die periode spreken we de cliënt gemiddeld vijf à zes keer. Vooraf aan een ‘check gesprek’ vult de cliënt een vragenformulier in, dat we daarna doornemen. Dat doen we via beeldbellen. Anders dan bij een telefoongesprek zie je hoe de cliënten erbij zitten, of ze met hun antwoorden een gunstiger beeld hebben geschetst dan het geval is. Toch komt dat zelden voor. Ze zijn heel erg bang om terug te vallen, zeker als ze al flink opgeknapt zijn.”
Vinden sommige meisjes, vaak behept met perfectionisme, het niet moeilijk om een terugval toe te geven?
Tamara: “Nee, in tegendeel. Perfectionisme helpt juist. Ze willen het graag goed doen. Dat is tegenstrijdig met het label dat cliënten met anorexia vaak aankleeft: oneerlijk, niet trouw, de waarheid ontwijkend. Maar dat geldt vooral voor de beginfase, als cliënten doodziek zijn en angstig. Later kun je open gesprekken voeren en nauw samenwerken om voortekenen supersnel te herkennen.”
Wat is de rol van de ouders? Wat kunnen zij doen om hun kind op het juiste pad te houden?
Tamara: “Ouders móeten betrokken worden bij de behandeling. En dat kan confronterend zijn, want ook hun eigen kwetsbaarheden en patronen komen op tafel. De eetstoornis kan voortgevloeid zijn uit een echtscheiding, spanningen, of andere situaties waarbij jongeren de controle zijn kwijtgeraakt.”
Rianne: “Tijdens de consultaties merken we dat de ouders vaak in de overlevingsstand staan. Ze zijn overbelast en bang om hun kind te verliezen. Daarna, in de fase van het herstel, hebben ze tijd nodig om erop te vertrouwen dat het goed kan blijven gaan.”
Tamara: “Om terugval te voorkomen zijn sommige ouders een grotere steun voor hun kind dan andere. Dat blijkt ook uit interviews die ik met jonge en volwassen cliënten heb gehouden. Vooral volwassenen vinden ouders belemmerend als zij uit angst erbovenop blijven zitten. Je ziet dan dat ouders in een kramp zitten, terwijl de cliënt vaak al verder is.”
Terug naar de valkuilen. Sommige cliënten hebben wel heel veel hulpverleners. Is dat een probleem?
Rianne: “Als CCE-coördinator is het belangrijk om te weten welke hulpverleners in welke hoedanigheid bij de behandeling betrokken zijn. Als een ambulant team zich over de cliënt ontfermt, heb je al snel te maken met een psychiater, een SPV’er, een psycholoog, en een huisarts die het gewicht in de gaten houdt. CCE roept dan vaak nog de hulp in van consulenten, een casemanager, ervaringsdeskundige of ambulant begeleider, die vanuit een nieuwe invalshoek kijken.”
Dus als CCE op het toneel verschijnt, komen er nóg meer hulpverleners bij.
Rianne: “Ja, maar altijd tijdelijk. We nemen ook niets over, maar we adviseren en ondersteunen. De eigen behandelaar behoudt de regie. Maar inderdaad, soms moet je je afvragen wie nog toegevoegde waarde heeft, bijvoorbeeld op momenten dat de cliënt toe is aan een nieuwe behandeling. Dan is het verstandig om af te stemmen wie de regie neemt, wie op de achtergrond blijft of zich terugtrekt.”