Overslaan en naar de inhoud gaan

Van beheersen naar begeleiden in JeugdzorgPlus

In de JeugdzorgPlus willen begeleiders jongeren een toekomstperspectief bieden. Maar zij moeten deze jongeren en de samenleving ook tegen elkaar beschermen. Het beste resultaat bereik je daarin door te begeleiden, in plaats van proberen te beheersen. Daarbij is het essentieel rekening te houden met het sociaal-emotionele ontwikkelingsniveau van de jongere.

Er zijn positieve ontwikkelingen in de JeugdzorgPlus, stelt Welmoed Visser, orthopedagoog-seksuoloog en consulent bij CCE. ‘De cliënten krijgen minder vaak een “stigmatiserend” label opgeplakt en er wordt steeds vaker vanuit individuele behandeldoelen gewerkt. Daarbij zijn er inmiddels nieuwe inzichten en behandelmethodes beschikbaar waarover we positieve geluiden horen.’ Toch zijn we er nog lang niet. ‘De integratie in het dagelijks leven van wat een jongere tijdens de behandelmodules leert, kan bijvoorbeeld beter. Dat heeft ook te maken met de organisatie van de hulpverlening. Die is over het algemeen nog hiërarchisch, en lijkt weinig flexibel.’

‘Een bijkomend probleem is dat de combinatie van ingewikkelde problemen met een ingewikkelde organisatie van de zorg maakt dat er nog steeds veel jongeren tussen de wal en het schip vallen’, vult Hendri van der Zwaag, coördinator bij CCE, aan. ‘Wanneer je in Nederland bijna 18 bent, problematisch gedrag vertoont en een IQ van 84 hebt, zijn er weinig instellingen waar je zomaar terecht kunt. Er wordt toch nog sterk door een veiligheidsbril gekeken.’

Sociaal-emotionele ontwikkeling voorop

En dat is niet de bril die je moet opzetten om een problematische jongere echt verder te helpen, stelt Hendri. ‘Daarvoor moet je uitgaan van het niveau van sociaal-emotionele ontwikkeling. De jongeren waar wij bij worden geroepen zitten vaak ver onder het sociaal-emotioneel ontwikkelingsniveau dat passend is voor hun leeftijd. Dat vraagt een andere manier van kijken van de begeleiders. Begeleiders kunnen gedrag als lastig duiden. Dat verandert, wanneer ze zich realiseren dat het geen puber is die hen het leven zuur probeert te maken, maar iemand met een sociaal-emotioneel ontwikkelingsniveau van drie jaar. Iemand die de wereld niet begrijpt en hun steun nodig heeft.’

Het is belangrijk dat begeleiders maatwerk kunnen en willen leveren. ‘Daarvoor moet je natuurlijk wel heel precies weten op welk ontwikkelingsniveau een jongere zit. We merken dat dat lang niet altijd het geval is, we doen nog regelmatig aanvullende diagnostiek. Dat geeft vaak heel verhelderende inzichten. Je weet dan niet alleen wat een jongere kan, maar ook wat een jongere aankan en in welke situaties hij welke vorm van hulp nodig heeft.’ Zo’n gedegen analyse helpt de begeleiders ook om problemen te voorkomen. ‘Je herkent de signalen van oplopende spanning, je begrijpt dan wat er dan met die jongere gebeurt en je weet hoe je moet aansluiten bij de jongere. Bijvoorbeeld door de jongere meer of minder nabijheid te bieden.’

Schijnveiligheid

‘Het zit hem ook in dingen, als het taalgebruik, het praten over gedrag van een jongere’, neemt Welmoed over. Spreek je over controleren of reguleren van gedrag? Vind je gedrag lastig of een uitdaging? Werk je vanuit behandelmodellen, of vanuit de hulpvraag van de cliënt?’ Ook daar is een positieve tendens zichtbaar. ‘Zo wordt er vaker gebruik gemaakt van behandelmodellen waarin aandacht is voor ontwikkeling en groei met betrekking tot zaken als sociaal netwerk, vrije tijd en seksuele gezondheid. Justitie en de JeugdzorgPlus zien ook dat beheersen alleen niet werkt. Beheersen creëert schijnveiligheid.’

Leren experimenteren

Essentieel is dat de jongeren eerder toepassen wat ze in de behandelmodules hebben geleerd. Welmoed: ‘Je wil juist die andere, niet-criminele kant van de jongere ook versterken. Bijvoorbeeld door hem op de plaatselijke voetbalclub te laten gaan, wanneer hij van voetballen houdt. Daar moet hij wel begeleid worden, passend bij zijn sociaal-emotioneel ontwikkelingsniveau.’

Daarnaast hebben jongeren experimenteerruimte nodig, bijvoorbeeld op seksueel gebied, vindt seksuologe Welmoed Visser. Zij heeft vaak te maken met jongeren die een ‘ongezonde’ seksuele ontwikkeling hebben doorgemaakt. ‘Het is een grote uitdaging om deze jongeren experimenteerruimte te bieden om te kunnen leren. Er zijn talloze mogelijkheden om te leren over seksualiteit en relatievorming, bijvoorbeeld door gebruik te maken van internet. Dat hoeft niet per definitie in direct contact.’

Seksualiteit en relatievorming zijn al onderwerp van gesprek, maar voornamelijk in het licht van het delict waarvoor de jongere vast zit. ‘Met name om herhaling te voorkomen. Niet in relatie tot het bevorderen van een gezonde seksuele ontwikkeling. Het doel mag zijn dat die seksuele gezondheid verbeterd wordt. Op termijn heeft iedereen daar baat bij.’

Gedrag duiden

Verder is het belangrijk om de mensen uit de omgeving waarin de jongere later terugkeert al zo veel mogelijk bij de behandeling te betrekken. ‘Bijvoorbeeld door als begeleider in gesprek te gaan met de ouders of verzorgers. Met dergelijke gesprekken krijgt de begeleider ook meer zicht op bijvoorbeeld de culturele achtergrond van de jongere, waaronder de ideeën over seksualiteit waarmee hij grootgebracht is.’

Het accent op begeleiden betekent dat de CCE-consulenten benadrukken dat het gedrag in de context waarin het plaatsvindt moet worden bekeken en begrepen. Hendri: ‘Daarbij stimuleren we dat de begeleiders uitgaan van de cliënt en zijn omgeving (waarvan ze zelf ook onderdeel zijn) en niet van het protocol van de organisatie. Zo heeft de jongere er vaak weinig aan om voor de zoveelste keer uitgebreid het delict te bespreken, al moet dat formeel wel. Die tijd kun je dan beter steken in het bevorderen van de maatschappelijke integratie.’

De begeleiders in de jeugdzorg willen graag, merken Welmoed en Hendri. Hendri: ‘Ze hebben vaak zelf niet door hoe beheersend hun gedrag overkomt, zoals een oud-militair die altijd met een rammelende sleutelbos door de instelling liep. Wanneer ze zichzelf dan op de video zien schrikken ze, en veranderen hun gedrag.’