Een goed netwerk verbetert de zorg in de eerste lijn

Het Radboudumc zette in 2014 het DementieNet-programma op. Het doel: een betere samenwerking tussen zorgverleners die bij de dementiezorg in de eerste lijn betrokken zijn. Dr. Dorien Oostra promoveerde op het onderzoek naar de langetermijnresultaten van het DementieNet-programma. CCE kan ook wat hebben aan haar conclusies, zo ontdekt CCE-coördinator Ditty van der Zaag tijdens hun tweegesprek.

"Toen ik met mijn onderzoek begon, leek samenwerking tussen zorgverleners in de eerste lijn mij logisch. Maar ik kwam er al gauw achter dat je bij dezelfde cliënten thuis kunt komen zonder elkaar te kennen. Het vraagt een investering om mensen de telefoon te laten pakken om erachter te komen wat ze voor elkaar kunnen betekenen", zo steekt Dorien Oostra van wal. Ze vertelt dat het DementieNet-programma in 2014 is ontwikkeld door het Radboudumc en dat de eerste netwerken er in 2015 mee gingen werken. In 2018 werd zij als onderzoeker aangesteld om het resultaat ervan te onderzoeken. Tijdens het tweegesprek met CCE-coördinator Ditty van der Zaag blijken er veel raakvlakken te zijn tussen de eerstelijns zorg rondom dementie en de zorg voor cliënten met dementie in verpleeghuizen. De elementen die het DementieNet-programma tot een succes maken, zijn namelijk ook toepasbaar in de zorg die daar gegeven wordt, zo constateert Ditty. Zij zet, als CCE-coördinator, vaak consulenten/deskundigen in in verpleeghuizen om teams te adviseren over hun omgang met een bepaalde bewoner of met bepaald gedrag. Ook buiten de verpleeghuizen is haar expertise in te schakelen; ze geeft bijvoorbeeld scholing aan casemanagers dementie in de eerste lijn over breed meervoudig en specifiek kijken naar probleemgedrag.

Verbeteringen houden stand

De netwerken die Dorien heeft gevolgd voor haar onderzoek, verschilden vrijwel allemaal van elkaar. De gemene deler was dat het allemaal een groep zorgverleners in de wijk betrof. De huisarts, praktijkondersteuner, wijkverpleegkundige, casemanager en soms een welzijnswerker vormden de basis. Ook andere zorgverleners zoals een fysiotherapeut, ergotherapeut en de apotheker konden deelnemen. "Geen netwerk was hetzelfde, want ze werden afgestemd op de locatie waar ze werkzaam waren. Een netwerk in een dorp ziet er anders uit dan een netwerk in de stad. Vaak begon het netwerk met iemand die enthousiast reageerde. Vanuit die persoon nodigden we mensen uit om aan het netwerk deel te nemen", aldus Dorien. Later, toen het programma wat meer bekendheid kreeg, kwam er steeds meer animo om mee te doen aan het DementieNet-programma.

Uiteindelijk zijn er rond de 50 DementieNet-netwerken opgestart waarvan Dorien er 35 volgde voor haar onderzoek. Ze constateerde dat zowel de netwerksamenwerking als de kwaliteit van zorg waren toegenomen. "Mijn vraag was vooral of deze veranderingen stand zouden houden. Want wat zie je vaak bij onderzoeksprojecten: gedurende de periode dat er tijd en geld in wordt gestoken gaat het goed. Maar als men zelfstandig verder moet zakt het in."

"Wij hebben meerdere netwerken zelfs zes jaar gevolgd en zagen dat de verbeteringen duurzaam waren. Dat is natuurlijk heel mooi."

Vier vaste componenten

Dorien vertelt dat er een paar belangrijke factoren zijn die een netwerk tot een succes kunnen maken. In haar onderzoek zag ze dat een bottom-up aanpak, gecombineerd met vier vaste componenten, goed werkt. Dorien: "Intrinsieke motivatie van de deelnemers is belangrijk. Er werd niet van bovenaf verteld dat ze moesten samenwerken en hoe ze dat moesten doen, maar wel hadden alle netwerken van het DementieNet-programma vier vaste componenten. Zo werd het netwerk gezamenlijk gevormd, werd er een enthousiaste kartrekker benoemd, werd elk jaar aan een haalbaar verbeterdoel gewerkt en bestond de vierde component uit training en educatie."

Een aanpak met die vier componenten – dus een gezamenlijk gevormd netwerk, een enthousiaste kartrekker, verbeterdoelen en training & educatie – lijkt Ditty ook wel geschikt om tijdens consultaties in verpleeghuizen te introduceren. "Ik denk dat ze zeker te vertalen zijn naar een verpleeghuissetting: bij mij gaan de raderen meteen draaien!" Ze vervolgt met te vertellen dat CCE ook steeds meer nadenkt over scholing voor iederéén die in een verpleeghuis met de bewoners werkt. Ditty: "Vaak is scholing van CCE gericht op de artsen, verpleegkundigen en psychologen, maar CCE raakt er steeds meer van doordrongen dat de scholing óók op de werkvloer moet plaatsvinden. Ik zou bijvoorbeeld de eerstverantwoordelijken meer handvatten willen meegeven voor de samenwerking met de familie van iemand met dementie. Het helpt als zo iemand de juiste informatie van familie boven tafel krijgt. Ik zie ook wel eens dat de familie bij wijze van spreken op de stoel van de arts wil gaan zitten. Hoe ga je daar nou goed mee om? Daarin kunnen wij ook een rol spelen. Want je kunt de artsen en psychologen wel scholen, maar die eerstverantwoordelijke zit aan tafel met de familie en gaat met hen om. Training en educatie van medewerkers op de werkvloer is ontzettend waardevol. Zo blijven we ook aansluiten bij de veranderende sector en de arbeidsmarkt."

‘Ga met elkaar aan tafel’

Dorien is benieuwd naar het interdisciplinair overleg in verpleeghuizen en ze wil graag weten hoe dat daar gaat. Ditty legt uit dat zij vanuit CCE bij de teams in verpleeghuizen het ‘breed meervoudig specifiek kijken’ probeert te introduceren, waarmee je alles rondom een cliënt in beeld brengt. "Als je iedereen bij elkaar aan tafel hebt, horen de verschillende zorgverleners dingen van elkaar die ze nog niet wisten. Niet iedereen weet bijvoorbeeld wat de ergotherapeut allemaal doet en kan. Daarom hameren wij daar altijd op: ga met elkaar aan tafel, ga samen de puzzel leggen. Dat geeft CCE ook mee in de scholing en ik hoop altijd dat dat wordt opgepakt."

"De sleutel tot succes zit echt in interdisciplinair samenwerken."

Net als bij de netwerken die Dorien onderzocht heeft. Dorien knikt bevestigend: "Ja, dat hoorde ik ook vaak terug. Met iedereen regelmatig om tafel zitten is goed voor de coördinatie van de zorg voor de patiënt en voor de mantelzorger."

Ditty vertelt dat ze de zorgverleners ook wel eens vraagt 'op de vensterbank te gaan zitten': "Ga even zitten en kijken. Iedereen is vaak geneigd om meteen te gaan handelen, maar kijken wat er gebeurt is waardevol. Net als je verdiepen in de cliënt: wat is de voorgeschiedenis, zijn er specifieke ziektebeelden in de familie, uit wat voor een gezin komt iemand? Dan weet je al heel veel voor je überhaupt bent begonnen en kun je een situatie al verbeteren."

Crisissituaties

Dorien kaart nog een interessant thema aan dat onderdeel van haar proefschrift is: crisissituaties waarbij binnen 24 uur iemand moet worden opgenomen in het ziekenhuis of naar een verpleeghuis moet, en hoe deze in aantal te verminderen zijn. "Crisissituaties doen zich bijvoorbeeld regelmatig voor op de vrijdagmiddag, en dan moet er vóór het weekend nog van alles geregeld worden. Crisissituaties zijn helaas niet altijd te voorkomen, want we hebben het systeem zo ingericht dat cliënten zo lang mogelijk thuis moeten blijven wonen. Het is onvermijdelijk dat het dan soms tot een crisis leidt. We hebben gezien dat een netwerk op zo’n moment echt helpt. Men kent elkaar en contact is snel gelegd. Je wéét dan wie je waarvoor kunt inschakelen. We waren te laat om dit als een van de doelen van mijn onderzoek mee te nemen, dus ik kan niet met cijfers laten zien dat crisissituaties afnemen, maar stabiele netwerken helpen wel – daar ben ik wel van overtuigd."

Ditty legt hierbij weer de link met het brede, meervoudige en specifieke perspectief waar ze het eerder over had, en met het 'vensterbankzitten': "Als we een consultatie met CCE hebben gedaan, volgt daar vaak een evaluatie op. Dan vraag ik altijd expliciet wat er geleerd is voor de volgende keer, in de hoop dat men daarop teruggrijpt als dat nodig is. Als je in een nieuwe crisis dan een stapje terug doet en de situatie van een afstandje bekijkt, zie je wat er gebeurt en herken je dat. Dan kun je teruggrijpen op een vorige situatie en weet je wat je kunt doen."

Concluderend stelt Ditty dat het onderzoek van Dorien zeer nuttig is voor CCE om aan de hand daarvan te bekijken wie er allemaal bij een cliënt betrokken zijn en wie intrinsiek gemotiveerd is. "Bij een consultatie kunnen we daar wellicht een netwerk omheen bouwen. Ik ga daar zeker mee aan de slag!"

 

Tekst: Mariëtte Baks

Dorien Oostra

Dorien Oostra is postdoctoraal onderzoeker bij Radboud UMC en Onderzoeker aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN). Haar proefschrift 'Dementianet – a sustainable transition towards integrated primary dementia care' betreft een onderzoek naar de langetermijnresultaten van het DementieNet-programma; een programma dat eerstelijns professionals ondersteunt om beter samen te werken en systematisch de kwaliteit van de dementiezorg te verbeteren binnen hun wijknetwerk.