De principes van het behaviorisme. Die zeggen dat ons gedrag door de omgeving wordt bepaald. We zien dat terug in het ‘gewone leven’. Denk aan uitspraken als ‘Baby’s moet je op een gegeven moment laten huilen, anders slapen ze nooit door’. We kennen allemaal wel principes die als trigger werken. En hoezeer deze principes ook onderdeel zijn van alledag, in de professionele wereld worden ze met de nodige argwaan bekeken. Dat geldt niet alleen voor leertheoretische interventies, maar ook voor de manier van analyseren die op deze principes gebaseerd is.
Analyseren van probleemgedrag en mogelijke triggers kan met Functionele Gedrags Assessment (FGA). In wetenschappelijk onderzoek is vaak aangetoond dat dit werkt. Het doel van FGA is informatie verzamelen over de functionele relatie tussen iemands gedrag en relevante omgevingsfactoren. Deze relevante omgevingsfactoren pas je dan aan, om zo het probleemgedrag te verminderen of stoppen. Er zijn vier stappen: probleemgedrag en onderliggende functies en mogelijke omgevingsfactoren in kaart brengen door observatie, hypothesen opstellen, deze onderzoeken door een omgevingsfactor aan te passen en evalueren.
Toch blijkt uit onderzoek van Oliver en zijn collega’s bij ruim 12.000 gedragswetenschappers dat de meest effectieve variant van FGA, de functionele analyse niet wordt gebruikt in de praktijk. Wat zit hier achter? We vroegen het GZ psycholoog en CCE-consulent Willy Jutten.