Welbevinden in de gerontopsychiatrie

De laatste jaren is er steeds meer aandacht voor het welzijn van bewoners van verpleeghuizen. Het programma Waardigheid en Trots is daar een goed voorbeeld van. De focus ligt echter vaak op de ouderen met dementie. Elja van der Wolf promoveert op een onderzoek naar welbevinden bij mensen in de gerontopsychiatrie. CCE-programmaleider VVT Henriëtte Ettema sprak met Elja over haar onderzoek en over de relatie tussen welbevinden en probleemgedrag in de gerontopsychiatrie.

Je kiest een specifieke doelgroep voor je onderzoek, de mensen in de gerontopsychiatrie. Wat kenmerkt deze groep?

Binnen Laurens, de zorgorganisatie waar ik werkzaam ben, hebben we een aantal afdelingen voor gerontopsychiatrie. Voor mijn onderzoek heb ik ook veertien andere verpleeghuizen bezocht. Mensen binnen de gerontopsychiatrie hebben in principe geen dementie. Ze wonen in het verpleeghuis omdat ze vaak een combinatie van psychiatrische stoornissen hebben, in veel gevallen aangevuld met lichamelijke klachten die gepaard gaan met het ouder worden. Zelfstandig wonen gaat op den duur gewoon niet meer. Op een afdeling voor psychogeriatrische aandoeningen passen ze niet omdat er immers geen sprake is van dementie. En vanwege gedragsproblematiek passen ze ook niet op somatische afdelingen. De Landelijke Stuurgroep Gerontopsychiatrie heeft een inschatting gemaakt dat 8% van de verpleeghuisbewoners op gerontopsychiatrische afdelingen woont.

En als we het dan over het welbevinden van deze groep mensen in de gerontopsychiatrie hebben, hoe heb je dat in jouw onderzoek gedefinieerd en afgebakend?

Voor mij is welbevinden van bewoners in het verpleeghuis één van de allerbelangrijkste zaken om te monitoren. Bewoners komen relatief jong en blijven vaak tot hun overlijden op de afdeling. Dat zijn lange jaren. Het doel is niet ‘beter of zelfstandiger maken’. Het enige doel is achterhalen wat iemand nodig heeft om een zo prettig mogelijk leven te hebben op de plek waar ze zijn. Een zo hoog mogelijk welbevinden creëren dus. Ik gebruik de term ‘welbevinden’ maar je kunt het ook hebben over de mate van vervulling van behoeften van mensen, of over hun kwaliteit van leven. Welbevinden is een multidimensionaal concept. Het behelst zowel cognitieve als emotionele facetten van het leven. In mijn onderzoek betrek ik drie dimensies bij het bepalen van welbevinden: fysiek, sociaal en psychologisch welbevinden.

Het bijzondere aan je onderzoek is dat je twee vragenlijsten hebt ontwikkeld, één voor de cliënt zelf en een andere versie voor de zorgprofessional.

In de fase van literatuuronderzoek werd al snel duidelijk hoe summier de aanwezige informatie was. Er werd tot voor kort gewoon weinig onderzoek gedaan onder deze doelgroep. De focus ligt vooral op de doelgroep psychogeriatrie, die veel groter is. De vragenlijsten die er wel waren, verschilden van elkaar en er was geen enkele vragenlijst die voor deze doelgroep gevalideerd was. Dat was voor mij de reden om twee nieuwe vragenlijsten te ontwikkelen voor het meten van welbevinden binnen de doelgroep. De eerste is een zelfbeoordelingsvragenlijst, die door de bewoner zelf beantwoord kan worden, en de tweede is een observatielijst die door de betrokken zorgprofessional ingevuld wordt. Persoonlijk vind ik de vragenlijst die ik ontwikkeld heb voor de bewoner erg belangrijk. Het is de combinatie van informatie verzamelen, kunnen evalueren of een interventie positief of negatief effect heeft op het welbevinden waar ik erg aan hecht. En verder is het gewoon ook fijn om het gesprek aan te gaan met een bewoner. Dat is een bijzondere meerwaarde van de vragenlijst, de tijd die je hebt om met iemand over de belangrijke zaken in het leven te spreken. Ik zou zo graag willen dat de vragenlijst ook overal op die manier gebruikt wordt, als kwalitatief instrument om het gesprek aan te gaan.

Is er verschil tussen de uitkomsten van de vragenlijst zoals die door de bewoner zelf is ingevuld en de versie die de zorgprofessional gebruikte?

Het is opvallend dat de verpleeghuisbewoner en de zorgprofessional vaak op een lijn zitten daar waar het gaat om de beoordeling van het psychologisch en  somatisch welbevinden. Dus daar hebben zorg en bewoner een beetje dezelfde ideeën over. Maar als je kijkt naar het sociale welbevinden, daar zijn significante verschillen zichtbaar. Kennelijk hebben beiden een andere visie op de vraag hoe het sociaal met de bewoner gaat. Ik sluit niet uit dat het te maken heeft met percepties.

Kun je dat verschil verklaren?

Dit zou echt heel interessant vervolgonderzoek kunnen zijn. Ik heb daar in het kader van dit onderzoek niet verder naar gekeken, maar ik heb wel zo mijn vermoedens. Interpretatie kan een rol spelen. Denk bijvoorbeeld aan bezoek van familie. Een verzorgende ziet dat de bewoner regelmatig bezoek krijgt van familie, denkt ‘oh, dat gaat goed’ en vult met die gedachte in het achterhoofd de vragenlijst in. De bewoner daarentegen denkt misschien “ik heb echt geen zin in deze familiecontacten” en geeft op de vragenlijst een score in die op ‘onprettig’ wijst. Maar zoals ik al zei, dat verdient nader onderzoek. Iedereen kijkt vanuit zijn of haar eigen kader ergens naar. De kunst is dan om vragen te blijven stellen.

Een ander opvallend gegeven uit de vragenlijsten is dat bewoners die ongeremd gedrag vertonen, zichzelf relatief positieve scores toebedelen op welbevinden. Het ongeremde gedrag is voor de bewoner dus niet van negatieve invloed op het welbevinden. In dat geval zou ik me, als mogelijke verklaring, kunnen voorstellen dat iemand zich vooral ongeremd gedraagt wanneer hij of zij daar fysiek toe in staat is. Als je fit genoeg bent dus. De mate van fitheid, of goede gezondheid kan juist weer gerelateerd zijn aan hoger welbevinden. Maar zoals gezegd, dat zijn slechts ideeën die nader onderzoek behoeven.

"De meeste winst, als het gaat om bevorderen van welbevinden, is misschien wel te halen bij mensen die stil op een stoel in hun kamer zitten en verder niemand tot last zijn."

In je onderzoek had je ook aandacht voor de relatie tussen welbevinden en gedragsproblemen als bijvoorbeeld ongeremd gedrag binnen de gerontopsychiatrische doelgroep.

Ja dat klopt. Maar probleemgedrag is niet alleen externaliserend. Ik zou juist ook aandacht willen vragen voor de mensen die zich terugtrekken. Op basis van de resultaten van mijn onderzoek zou je, gechargeerd gezegd, zelfs kunnen beweren dat agressie misschien wat minder in de schijnwerpers zou moeten staan, wanneer het gaat om beoordelen van welbevinden. De insteek zou dan veeleer het proberen te reguleren daarvan kunnen zijn, zodat er minder botsingen met de omgeving ontstaan. De focus van verzorgenden zou dan kunnen liggen op het verhogen van het welbevinden van de mensen die het minst aandacht vragen. Maar ik begrijp dat dit alles veel vraagt van ons als zorgprofessionals.  

Je kent CCE en de casuïstiek die bij ons centraal staat. Heb je op grond van je ervaring en je onderzoek nog advies aan ons, als het gaat om gerontopsychiatrie en probleemgedrag?

Als ik één advies zou willen meegegeven is dat coördinatoren en consulenten oog hebben voor het perspectief van de bewoner en zich rekenschap geven van het feit dat het heel lastig is om als buitenstaander een inschatting te maken van iemands welbevinden. En ik wil nogmaals het belang benadrukken om de begrijpelijke neiging te onderdrukken om primair de focus te leggen mensen die externaliseren: boos en agressief zijn, claimen. De meeste winst als het gaat om bevorderen van welbevinden, is misschien wel juist te halen bij mensen die stil op een stoel in hun kamer zitten en verder niemand tot last zijn. Ik zeg niet dat het makkelijk is, maar wel dat we er alles aan moeten doen om hen niet te vergeten. 

Elja van der Wolf

Elja van der Wolf (Wageningen, 1984) studeerde Psychologie aan de Universiteit Leiden, met de master Gezondheidspsychologie. Sinds 2009 werkt zij als psycholoog bij Laurens, Rotterdam. Sinds 2013 werkte ze, eveneens bij Laurens, aan haar proefschrift 'Well-being in gerontopsychiatric nursing home residents', onder begeleiding van de Open Universiteit.