Als tegenstrijdige belangen en overtuigingen voorkomen in een instelling, kiezen de zorgvrager en zorgverlener naar goeddunken, met als mogelijke consequentie dat de zorgvrager en het team stuurloos zijn en ontregeld raken. Bij een te streng waarden- en normensysteem ervaart de zorgvrager weer geen ruimte om zich te tonen en kan hij zich angstig en onveilig voelen en boos worden. Een andere mogelijkheid is passiviteit: als ik niets doe, overtreed ik ook geen norm. Datzelfde geldt ook voor mij als zorgverlener in die organisatie.
Al voor het begin van onze jaartelling dachten mensen na over wat juist is om te doen. Er is veel gezegd en geschreven over goed en kwaad, over dilemma’s en op welke wijze de mens kan besluiten wat goed is in een specifieke situatie.
Sinds de jaren negentig van de vorige eeuw nemen het relationele mensbeeld en de moraliteit van de zorg een steeds belangrijker plaats in binnen de zorgethiek. Dat zien we terug in de gedachte dat er sprake is van een appel van de chronisch zieke op de hulpverlener: mens zijn is verbonden zijn. De politicoloog Joan Tronto geeft de zorgethiek een breder kader. Zij beschrijft een morele en politieke theorie waarin niet de morele regels centraal staan, maar de onderlinge betrokkenheid van mensen die proberen de wereld van bewoners, medewerkers, familie en instituut zodanig vorm te geven dat daarin zo goed mogelijk geleefd kan worden. Zij brengen hun kwaliteiten in om ethische problemen te herkennen en te weten hoe daarin te handelen.
Mooi gezegd, maar hoe is dat bij mensen met een verstandelijke beperking, psychische problemen of bij ouderen met dementie? Zij hebben niet de mogelijkheid zicht te houden op hun zorgbehoefte. Zij zijn niet in staat verbaal goed weer te geven wat zij verlangen en wat hun intenties zijn. Het vraagt van mij als zorgverlener aandacht en present zijn. Vanuit die twee waarden ontstaat een relatie. Binnen die relatie doet de ander een appel op mij.
De zorgethiek benadert de zorgpraktijk als een sociale werkelijkheid, waarin wederzijdse betrokkenheid de grondslag vormt. Mensen hebben elkaar nodig om doelen te verwezenlijken, om betekenisvol te zijn. Het relationele mensbeeld van de zorgethiek onderscheidt zich hier duidelijk van de regelethiek. Zorgethiek gaat uit van het nastreven van zelfgekozen doelen door mensen als rationele en onafhankelijke wezens, met morele uitgangspunten als het principe van weldoen, het principe van niet schaden, het principe van respect voor autonomie en het principe van rechtvaardigheid.
Dit ‘kale’ principe van recht op autonomie schiet in de chronische zorg tekort. Mensen met een verstandelijke beperking, psychische problemen en dementerenden zijn niet altijd in staat autonoom te beslissen wat hen weldoet of schaadt. De ander zal uitgenodigd worden vanuit betrokkenheid te beslissen om de autonomie en identiteit van de hulpvrager te waarborgen. De ethische dilemma’s die daaruit kunnen voortkomen, nodigen mij uit tot gewetensonderzoek bij mijzelf. Weet hebben van mijn eigen waarden en normen is voorwaardelijk om een ethisch dilemma te onderzoeken door middel van een moreel beraad. Uiteindelijk is de uitkomst dan het juiste doen in tijd en plaats, met aandacht voor de gevolgschade die ontstaat door die keuze.
Om weet te hebben van mijn eigen waarden en normen, moet ik die gaan onderzoeken. Eenmaal onderzocht heb ik zicht op mijn morele oordeel en hoe dat tot stand is gekomen. Denk daarbij aan opvoeding, cultuur, besluiten die bepalend zijn geweest, enzovoort. Om mijn moreel oordeel helder te krijgen en van daaruit een keuze te kunnen maken, kan ik gebruik maken van het zevenstappenmodel ‘Morele Oordeelsvorming’. De keus die ik dan maak, heeft altijd twee kanten. Er is, zoals gezegd in het begin, altijd sprake van verlies en er is dus geen ideale oplossing.
Onderstaande casus wordt beschreven aan de hand van het zevenstappenplan.