Mogelijke oorzaken voor onbegrepen regressie
Bij aanwijzingen voor regressie bij Down Syndroom is aanvullend onderzoek geïndiceerd, vergelijkbaar met het uitsluiten van somatische oorzaken van een gedragsverandering of dementie, zoals slaapstoornissen, schildklierproblemen, gastro-intestinale problemen of infecties. Het (sub)acute begin, de ernst, en beperkte effectiviteit van reguliere interventies doen een combinatie van biologische, psychiatrisch en sociale/contextuele oorzaken vermoeden (zie figuur 1). Hieronder worden enkele hypothesen beschreven.
Somatische oorzaken
Auto-immuun/ Endocrien
Er zijn aanwijzingen dat onbegrepen regressie auto-immuun gemedieerd zou kunnen zijn. Dit bleek onder andere uit een klein onderzoek waarin cliënten met Down Syndroom en onbegrepen regressie, in vergelijking met een controlegroep, significant vaker seropositief waren voor anti-thyroperoxidase antilichamen (anti-TPO). Ander onderzoek laat een associatie van trisomie 21 zien met een geactiveerde interferonrespons, wat overeenkomt met de vier interferonreceptoren waarvan overexpressie is op chromosoom 21. Deze hogere waardes van pro-inflammatoire cytokines en een uitgesproken complementconsumptie worden ook gezien bij type 1 interferonpathieën en andere auto-inflammatoire aandoeningen. Dit leidde tot de veronderstelling dat Down Syndroom een beeld van een interferonopathie zou kunnen geven.
De Witte et al. beschrijft dat bij auto-immuun encephalitis (AIE) psychiatrische symptomen op de voorgrond kunnen staan, lijkend op het klinisch beeld van onbegrepen regressie bij cliënten met Down Syndroom. Deze gelijkenis werd eerder ook opgemerkt door Rosso et al. De vereisten voor de diagnose AIE zijn in de afgelopen jaren steeds ruimer geworden, en recent werden criteria voor AIE voorgesteld waarbij het hebben van auto-antistoffen geen eis meer is.
De gerapporteerde positieve effecten van immunotherapie (zie onder ‘behandeling’) op onbegrepen regressie, zelfs bij afwezigheid van aanwijzingen voor auto-immuniteit, ondersteunen de veronderstelling dat auto-immuniteit niet meetbaar aanwezig hoeft te zijn voor het voorspellen van de reactie op immunotherapie en dat een klinische diagnose afdoende zou kunnen zijn.
Metabool/genetica
Regressie is een bekend klinisch verschijnsel van metabole aandoeningen. Omdat Down Syndroom een van de meest voorkomende genetische afwijkingen is, is het mogelijk dat een tweede metabole en/of genetische aandoening aanwezig is.
Alzheimer Dementie
Alzheimer Dementie kent veel overeenkomsten met onbegrepen regressie, zoals het verlies van reeds ontwikkelde vaardigheden. Echter, er zijn duidelijke verschillen zoals het geleidelijk ontstaan en irreversibel beloop van Alzheimer Dementie, in tegenstelling tot het (sub)acute ontstaan en (gedeeltelijk) reversibel beloop van onbegrepen regressie. Daarnaast ontstaat Alzheimer Dementie bij cliënten met Down Syndroom vaak tussen de 40 en 60 jaar, terwijl onbegrepen regressie bij cliënten met Down Syndroom vaak al tussen de 10 en 35 jaar ontstaat.
Epilepsie
Er zijn momenteel geen duidelijke aanwijzingen in de literatuur dat epilepsie een verband zou hebben met onbegrepen regressie bij cliënten met Down Syndroom; echter bij consultatie van experts blijkt dat dit wel vaker als comorbiditeit wordt gezien.
Geestelijke gezondheidsfactoren
Symptomen van onbegrepen regressie bij cliënten met Down Syndroom worden vaak geduid als passend bij een psychose en/of een depressie met katatone kenmerken. Depressie bij cliënten met Down Syndroom kan zich uiten in overmatig huilen, somberheid en stemmingswisselingen. Echter kunnen ook mutisme, lethargie, verminderde eetlust, hallucinaties en slaapproblemen optreden bij een depressie in deze groep. Het voorkomen van onbegrepen regressie in de transitieleeftijd, waarin ook bekend is dat stemmingsstoornissen ontstaan, ondersteunt de hypothese dat onbegrepen regressie mogelijk gerelateerd is aan, of een manifestatie is van, een psychiatrische stoornis. Psychosociale stress, life events en/of trauma zou tevens een trigger voor regressie kunnen zijn, gezien de levensfase en frequente rapportages van trauma/triggers voorafgaand aan het ontstaan van de regressie. Beschreven psychosociale triggers zijn onder andere uit huis gaan of verhuizing, trouwen van broers/zussen, overlijden van een dierbaar iemand en afronding van een schoolperiode. Echter, niet alle cliënten met Down Syndroom ontwikkelen dit beeld na een traumatische life-event en het is onduidelijk waarom sommige cliënten een hoger risico hebben op het ontwikkelen van onbegrepen regressie na een psychosociale trigger dan anderen. Mogelijk zet een psychosociale trigger een (neuro-)biologisch proces in gang, wat zich uit in dit (sub)acute ernstige beeld. Of het hebben van een verminderde cognitieve reserve en copingsvaardigheden ertoe leidt dat cliënten met Down Syndroom of andere neuro-ontwikkelingsstoornissen kwetsbaarder zijn om onbegrepen regressie te ontwikkelen, is nog niet beschreven. Veranderingen in bejegening zouden tevens een belangrijke rol kunnen spelen in de genese en het beloop.