Wat hebben meisjes in residentiële jeugdzorg nodig met betrekking tot het leefklimaat om hun ontwikkeling te stimuleren en het bereiken van behandeldoelen te bevorderen?
Zo luidt de centrale onderzoeksvraag van het proefschrift van Juliette Sonderman, onderzoeker, psycholoog en docent sociaal werk. Om antwoord op deze vraag te krijgen, deed ze onderzoek bij vijftien residentiële centra. Met CCE-coördinator Marieke Brouwer gaat ze in gesprek over de complexe problematiek waarmee de meisjes daar kampen en vooral over waar deze meisjes bij gebaat zijn. Het belang van traumasensitief werken is moeilijk te overschatten, vinden ze, net als een goed leefklimaat.
Het kán, kinderen in de (gesloten) residentiële jeugdzorg goed helpen. Maar als je het doet, doe het dan wel goed. Dat is de centrale boodschap van Juliettes proefschrift én van haarzelf. Ze vertelt dat veel meisjes in de groepen die ze zag, slachtoffer waren van mensenhandel. “Desondanks kunnen zij groeien. Het is mogelijk om de redenen waarom ze opgenomen zijn, te verkleinen. Dat moet je zorgvuldig begeleiden en dat valt niet altijd mee.”
Juliette en Marieke noemen het allebei topsport, goede zorg bieden aan kinderen met complexe problemen. Sowieso is tijd nodig en duurt het ongeveer een jaar voordat een team begeleiders goed op elkaar is ingespeeld en in balans is, daarover zijn ze het eens. Juliette: “Alle leden van het team moeten de juiste intentie hebben. Daarnaast zijn de kringen er omheen ontzettend belangrijk: een meedenkende directie, teammanagers die snappen waar het om gaat, goed toegeruste gedragswetenschappers en sociotherapeuten of pedagogisch medewerkers die elkaar van binnen en buiten kennen.”
Marieke vult haar aan: “Dat is de basis voor kinderen om zich te kunnen ontwikkelen in een klimaat waarin ze zich veilig voelen. Als twee ouders in een gezin met enkele kinderen moet je al goed op elkaar zijn afgestemd; hier heb je het over een groep van idealiter zes maar meestal acht kinderen, begeleid door een team van zeker tien medewerkers in wisselende samenstelling. Zij moeten een veilig klimaat zien vorm te geven, dat afgestemd is op de individuele kinderen, maar ook op de groepsdynamiek. Dat kan als het team van pedagogisch medewerkers goed is ingebed in een multidisciplinair team met gedragswetenschapper, docenten en therapeuten.”
Veel ervaring met werken met meisjes
Marieke en Juliette hebben allebei veel ervaring met het werken met meisjes met complexe problematiek. Juliettes eerste baan – in de jaren zeventig/tachtig van de vorige eeuw – was meidenwerk: activiteiten in een jongerencentrum in een achterstandswijk. Ze schrok van de verhalen over incest en seksueel misbruik die de meiden haar vertelden. Ze wist niet dat het zó vaak voor kwam. Sinds die eerste confrontatie zijn feminisme – Juliette is een feminist in hart en nieren – en meisjes de rode draad in haar werk.
Marieke begon haar loopbaan bij de justitiële jeugdzorg en later in de JeugdzorgPlus en de residentiële jeugdzorg. Zij en haar collega’s werden geconfronteerd met een enorme toename van problematiek zoals suïcidaal gedrag, automutilatie en angst en dwang, toen de jeugd-ggz-bedden werden afgebouwd. Marieke: “Daar was de jeugdzorg nauwelijks op toegerust. We deden wat mogelijk was, maar we konden deze kinderen onvoldoende bieden wat ze nodig hadden omdat we de expertise en ervaring daar nog niet voor hadden. De rek was er op een gegeven moment uit bij mij toen ik voor de derde keer met een suïcide te maken kreeg. Dat is zo ingrijpend. Allereerst natuurlijk voor de nabestaanden, maar ook voor het betrokken jeugdzorgteam.” Ze vertelt dat in het opleidingsprogramma dat toen ontwikkeld werd, suïcide bespreekbaar werd gemaakt binnen de teams. Het bleek dat bijna elke medewerker wel iemand in de familie of vriendenkring had die een poging tot suïcide had gedaan of er in geslaagd was. “Het helpt al enorm om het daar met elkaar over te hebben. Ook over seksueel misbruik, dat is ook een onderwerp dat te weinig besproken werd. Daar zijn we in de jeugdzorg beter in geworden; moeilijke onderwerpen bespreekbaar maken, met elkaar en met jeugdigen.”
Leefklimaat ontzettend belangrijk
Terug naar het leefklimaat in de residentiële jeugdzorg. Als dat niet goed is, wordt het heel moeilijk voor de kinderen om zich te ontwikkelen, zeggen Marieke en Juliette. “Eén of een paar keer in de week met een psycholoog in een kamer zitten voor individuele therapie heeft niet veel zin als je daarna terug gaat naar een chaotische, hectische leefomgeving. Pas als de basis veilig is, kunnen die paar uur therapie effectief zijn”, stelt Juliette. “Het is vaak shocking hoe snel verbetering dan mogelijk is. Ik heb een meisje gezien in een veilige woonomgeving dat telkens flauwviel als ze EMDR kreeg. Ze kon de confrontatie met haar trauma niet aan; haar reactie was flauwvallen. Keer op keer bracht de therapeut haar terug naar haar groep, waar ze telkens warm werd ontvangen. Daardoor voelde zij zich sterk genoeg om toch wéér naar die therapie te gaan. Dat meisje is ontzettend opgeknapt, mede door de groep waar ze woont, waar ze haar kennen en weten dat ze af en toe kan flauwvallen. Daar voelde ze zich veilig genoeg voor haar traumatherapie. Dat is zó belangrijk.”
Goede begeleiding medewerkers essentieel
Marieke voegt eraan toe dat leefklimaatonderzoeken inmiddels redelijk zijn ingevoerd in jeugdzorginstellingen en dat het belang van een goed leefklimaat – en het meten ervan: meten is weten – wordt onderkend. Ze ziet echter wel beren op de weg, want de jeugdzorg staat onder druk, zegt ze. “Er zijn veel wisselingen in teams en jonge, onervaren gedragswetenschappers en pedagogisch medewerkers krijgen met forse problematiek en verantwoordelijkheden te maken. Die moeten heel goed begeleid worden. Dat gebeurt nu te weinig, dus na een paar jaar zijn ze vaak opgebrand. Senioren in de organisatie, zowel gedragswetenschappers als pedagogisch medewerkers, kunnen een rol spelen bij hun begeleiding. Net als een directie die de koers bewaakt en de medewerkers zo goed mogelijk faciliteert in deze tijden van krapte.”
Juliette vindt dat pas afgestudeerden daarnaast intervisie en supervisie zouden moeten krijgen van hun oud-docenten, naast goede intervisie met collega’s. “En ze moeten simpelweg ook de kans krijgen: zo’n pas afgestudeerde nieuwe collega ziet van alles, brengt state of the art kennis in, maar wordt niet altijd gehoord en krijgt niet altijd de kans haar visie over te brengen. Dat is jammer.” Ze voegt eraan toe dat de waardering voor het vak ook fors omhoog moet; dat heeft te weinig aanzien terwijl het hartstikke moeilijk is.
Frisse blik helpt
Marieke ziet parallelle processen bij CCE-consultaties. “Wij worden gevraagd met een frisse blik naar ingewikkelde situaties te kijken en hebben de luxe dat wij daar één of meerdere deskundigen bij kunnen betrekken. Maar als de betrokkenen zelf wat meer tijd zouden hebben, zouden ze dat vaak ook heel goed zelf kunnen doen. In de enorme dynamiek van de dagelijkse praktijk ontstaan er echter patronen en worden medewerkers soms reactief en/of repressief. Het is dan moeilijk om proactief met situaties om te gaan. Een frisse blik van CCE helpt. Vaak zit een oplossing vooral in de nabijheid en begeleidingsstijl van de medewerkers en in traumasensitief werken. Medewerkers moeten kunnen duiden dat bijna alle gedrag van de kinderen voortkomt vanuit hun achtergrond, complexe traumatisering en hechtingsproblemen. En dat zij daarom zo ageren, naar anderen of naar zichzelf. Daar verandering in brengen, vergt mensen er omheen die empathisch op de behoeftes achter dit gedrag kunnen reageren. Dat kan best snel. Bij consultaties kijken we dan samen met het team wat nodig is, bijvoorbeeld meer educatie over traumasensitief werken. We kunnen iemand vanuit CCE on the job laten coachen, maar veel kunnen organisaties en teams ook zelf.”
Ter illustratie vertelt Juliette dat bij een haar bekende gesloten jeugdzorginstelling het hek kapot ging, waardoor de meisjes in die instelling weg konden lopen. Maar dat deden ze niet. “Dat was voor de medewerkers de trigger om beter te willen begrijpen hoe ze de kinderen konden kalmeren zonder de repressie die van de hekken uit ging. Wij hebben toen bij alle teams geïnventariseerd wat ze nodig hadden. Daar kwam uit dat er behoefte was aan meer kennis over de achtergronden van die kinderen. We zijn toen lessen traumasensitiviteit gaan geven. We moeten sowieso ophouden met repressie. Ik ben allergisch voor het woord consequenties! Het gedrag van deze jongeren komt voort uit pijn. Dat moet je niet bestraffen, dat werkt averechts.”
Gemengde groepen mogelijk
Juliette onderzocht overigens ook of gemengde groepen mogelijk waren in de residentiële jeugdzorg. In eerste instantie een gewaagde gedachte, omdat bijna alle meisjes daar te maken hebben gehad met seksueel geweld. De jongens in de gemengde groepen mochten in het verleden dan ook geen grensoverschrijdend gedrag hebben vertoond. Juliette zag dat jongens en meisjes samen in een groep heel goed werkt: “Ze hebben wat aan elkaar. Jongens kijken bijvoorbeeld op een andere manier naar hun problematiek dan meisjes. Voor meisjes is het belangrijk om te ervaren dat er ook gewone, leuke jongens zijn die ze kunnen vertrouwen. Later komen ze toch jongens tegen, dus kunnen ze er maar beter ook een positieve ervaring mee hebben.”
Aan het einde van het gesprek wil Juliette nog een belangrijk punt kwijt: diagnoses mogen van haar goeddeels overboord. “Als je voor je achttiende meer dan vier adverse childhood experiences (ingrijpende jeugdervaringen, red.) hebt gehad, ontregelt dat je lichaam. Die ontregelingen worden dan gediagnostiseerd als bijvoorbeeld borderline of een oppositionele gedragsstoornis. Maar als je de ontregeling van het stresssysteem helpt herstellen, zie je dat de diagnose niet meer past of in elk geval afvlakt. We zijn te veel met diagnostiek bezig, we moeten daar echt anders naar gaan kijken.” Marieke knikt bevestigend: “En gericht op het individu handelen: als je de begeleiding en context zo goed mogelijk weet aan te passen aan het individuele kind, blijkt regelmatig dat eerder veronderstelde diagnoses niet meer passen.”
Tekst: Mariëtte Baks