Geweldloos Verzet is geen quick fix
En daar zit de grote uitdaging voor CCE, zegt Tilstra: ‘Vroeger begonnen we onze consultatie pas als aan zulke voorwaarden was voldaan. Maar bij een structureel tekort aan medewerkers, een hoog ziekteverzuim en een groot verloop, zijn er niet ineens wel voldoende mensen en stabiele teams als je met GV aan de slag wilt. Daarom hebben we die voorwaarden losgelaten.’
Visser valt haar bij: ‘Het is inderdaad niet realistisch om te wachten totdat je een rustig en stabiel team hebt, en dan pas te beginnen. Maar het is wel belangrijk om je bij de start te realiseren dát de voorwaarden niet ideaal zijn – en dat je dus ook niet kunt verwachten dat de problemen in no time zijn opgelost. GV kun je in zo’n situatie wel met een ander doel inzetten: het kan ook een mooie methodiek zijn om een team waar veel onrust is, steviger te maken en op een lijn te krijgen.’
Daarvoor moet ten minste aan één voorwaarde zijn voldaan, zegt Visser: ‘Dat er in elk geval een basismethodiek in een team of instelling aanwezig is. Trainingsbureaus horen vaak: “We hebben helemaal niets, we zijn net gereorganiseerd, dus let’s go met GV!” Maar GV zet je vooral in als er al een basismethodiek aanwezig is, bijvoorbeeld competentiegericht werken. Daar kun je GV aan toevoegen als die basismethodiek onvoldoende werkt en het probleemgedrag te ernstig is. GV is geen antwoord op alles, en het is ook geen quick fix.’
GV is een houding, en GV is ook een set van (bijbehorende) interventies, zoals de aankondiging, de sit-in, de herstelgebaren en het oplossingsverzoek.
De houding is altijd waardevol, zegt Tilstra: ‘Met het gedachtegoed van GV kun je sowieso een bepaalde sfeer neerzetten. Dat is iets anders dan de GV-interventies ook succesvol in praktijk brengen. Hulpverleners van 20, 21 jaar die recht vanuit school op een groep staan met heel ingewikkelde jongeren, hebben nog heel wat te ontdekken als het gaat om adequaat reageren op bepaald gedrag. Wat je hulpverleners wel kunt leren, is dat ze niet alleen naar de jongeren moeten kijken, maar ook naar de omgeving waarin die jongeren zitten en naar hun eigen rol als hulpverlener.’
Visser vult aan: ‘Ik denk dat jonge hulpverleners een heel andere start krijgen wanneer ze niet in een kantoortje worden afgezonderd van die “enge” jongeren, maar in de huiskamer zitten, onderdeel uitmaken van de groep en zo zorgen voor een huiselijke sfeer.’