Begrijpen en meebewegen – de kern van Geweldloos Verzet

Agressie-incidenten komen in residentiële jeugdinstellingen helaas regelmatig voor. Die voorkom je niet door jongeren te straffen of regels te verscherpen. Maar Geweldloos Verzet helpt wél, laat kinder- en jeugdpsycholoog Katharina Visser in haar proefschrift zien. CCE-coördinator Hester Tilstra vindt het een mooie methodiek, en vraagt zich af onder welke voorwaarden Geweldloos Verzet kan werken in de weerbarstige, alledaagse praktijk.

Katharina Visser maakte kennis met de methode van Geweldloos Verzet (GV; in de internationale literatuur Non-Violent Resistance) toen ze als behandelaar werkte op de dagbehandeling voor kinderen met gedragsproblemen tussen 6 en 12 jaar bij Levvel (voorheen De Bascule). Ze wilde GV – dat is gericht op de-escalatie van agressie en op de verbetering van de relatie tussen hulpverleners en jongeren – graag verder onderzoeken.

Hester Tilstra, sinds tien jaar werkzaam als CCE-coördinator, rondde recent de training GV & Verbindend gezag bij het Lorentzhuis af. Ze wisselen samen van gedachten over GV.

Wij-zij-kloof opheffen

Vissers proefschrift heeft de titel ‘We – instead of I alone’, en dat heeft een reden, vertelt ze: ‘Idealiter vormen hulpverleners samen een team, jongeren maken onderdeel uit van een groep, en binnen een residentiële instelling zijn hulpverleners en jongeren samen een “wij”. En geen “wij versus zij”. Toch zie je die wij-zij-kloof nog weleens weerspiegeld in de vormgeving van de fysieke ruimte. Zo hebben groepsleiders vaak hun eigen kantoortje waarin ze zich terugtrekken. In sommige gevallen komen ze alleen op de groep om in te grijpen; in het slechtste geval om jongeren te corrigeren, straf uit te delen en regels te verscherpen. Zulke interventies kunnen leiden tot meer onbegrip tussen hulpverleners en jongeren, en vergroten de kans op escalatie. Ook onderling vormen hulpverleners vaak geen “wij”. En dat is jammer. Want wie zegt “Bij mij doet hij dat nooit!”, draagt bij aan een klimaat van verdeeldheid, schuld en schaamte, terwijl binnen een team juist samenwerking en samen verantwoordelijkheid nemen positief verschil kunnen maken. Dat geldt zeker als je werkt met een uitdagende doelgroep, zoals binnen de residentiële hulpverlening het geval is.’

Hester Tilstra reageert enthousiast op het uitgangspunt van “wij samen”: ‘Dat komt helemaal overeen met het perspectief van CCE. Wij stellen altijd de context centraal en kijken daarbij naar de wisselwerking tussen de jongere en diens omgeving. We willen met iedereen aan tafel zitten die iets kan betekenen om een vastgelopen hulptraject weer in beweging te krijgen. De begeleiders kunnen getraind worden, maar je zult ook de ouders, de gedragsdeskundigen, de teamleiders en het bestuur moeten meenemen in dit gedachtegoed. Om deze denkwijze in praktijk te kunnen brengen, is elkaar steunen echt belangrijk. Eén op één kom je er niet mee als een hulpverleningsproces vastloopt. Bovendien kijken we als CCE altijd heel precies naar wat een specifieke situatie vraagt. Het gaat om maatwerk, en dat geldt voor GV ook.’

'Als hulpverleners hebben we alleen controle over ons eigen gedrag. dat kunnen we - als het goed is - wél beïnvloeden.'

Negatieve spiraal doorbreken

GV is een unieke methode omdat de bal nadrukkelijk bij de zorg- en hulpverleners wordt gelegd. Zij moeten hun houding op zo’n manier veranderen dat ze anders en beter kunnen omgaan met agressief en uitdagend gedrag van jongeren. Dat klinkt eenvoudiger dan het in de praktijk is, weet Visser: ‘Je ziet vaak dat hulpverleners onderling uit elkaar groeien: de ene helft zit er bovenop bij heftige gedragsproblemen, de andere helft geeft te veel toe of kijkt uit angst voor escalatie de andere kant op. Het team zit niet meer op één lijn, waardoor jongeren gemakkelijker hun zin kunnen doordrijven, de problemen alleen maar groter worden, en de onderlinge verdeeldheid tussen de hulpverleners groeit. Zo belanden jongeren en hulpverleners samen in een negatieve spiraal.’

Een manier om daaruit te komen, is de illusie van controle los te laten. Visser: ‘We hebben alleen controle over ons eigen gedrag, dat kunnen we – als het goed is – wél beïnvloeden.’ Andere principes van GV zijn ‘werken vanuit kracht, niet vanuit macht’, ‘het ijzer smeden als het koud is’ (niet mee-escaleren tijdens een conflict, maar eerst afkoelen) en ‘werken vanuit de verbinding’. ‘Die verbinding begint al bij de training, die voor de gemiddelde residentiële instelling zo’n negen maanden duurt,’ licht Visser toe. ‘Daarna ken je de principes, maar adem je nog niet GV; daarvoor is een visieverandering nodig die je je echt eigen moet maken. Wil je GV succesvol inzetten, dan moet je er tijd en geld voor uittrekken, en het gedegen implementeren. Bovendien heb je een team nodig dat qua leeftijd, werk- en levenservaring evenwichtig in elkaar zit.’

Geweldloos Verzet is geen quick fix

En daar zit de grote uitdaging voor CCE, zegt Tilstra: ‘Vroeger begonnen we onze consultatie pas als aan zulke voorwaarden was voldaan. Maar bij een structureel tekort aan medewerkers, een hoog ziekteverzuim en een groot verloop, zijn er niet ineens wel voldoende mensen en stabiele teams als je met GV aan de slag wilt. Daarom hebben we die voorwaarden losgelaten.’

Visser valt haar bij: ‘Het is inderdaad niet realistisch om te wachten totdat je een rustig en stabiel team hebt, en dan pas te beginnen. Maar het is wel belangrijk om je bij de start te realiseren dát de voorwaarden niet ideaal zijn – en dat je dus ook niet kunt verwachten dat de problemen in no time zijn opgelost. GV kun je in zo’n situatie wel met een ander doel inzetten: het kan ook een mooie methodiek zijn om een team waar veel onrust is, steviger te maken en op een lijn te krijgen.’

Daarvoor moet ten minste aan één voorwaarde zijn voldaan, zegt Visser: ‘Dat er in elk geval een basismethodiek in een team of instelling aanwezig is. Trainingsbureaus horen vaak: “We hebben helemaal niets, we zijn net gereorganiseerd, dus let’s go met GV!” Maar GV zet je vooral in als er al een basismethodiek aanwezig is, bijvoorbeeld competentiegericht werken. Daar kun je GV aan toevoegen als die basismethodiek onvoldoende werkt en het probleemgedrag te ernstig is. GV is geen antwoord op alles, en het is ook geen quick fix.’

GV is een houding, en GV is ook een set van (bijbehorende) interventies, zoals de aankondiging, de sit-in, de herstelgebaren en het oplossingsverzoek.

De houding is altijd waardevol, zegt Tilstra: ‘Met het gedachtegoed van GV kun je sowieso een bepaalde sfeer neerzetten. Dat is iets anders dan de GV-interventies ook succesvol in praktijk brengen. Hulpverleners van 20, 21 jaar die recht vanuit school op een groep staan met heel ingewikkelde jongeren, hebben nog heel wat te ontdekken als het gaat om adequaat reageren op bepaald gedrag. Wat je hulpverleners wel kunt leren, is dat ze niet alleen naar de jongeren moeten kijken, maar ook naar de omgeving waarin die jongeren zitten en naar hun eigen rol als hulpverlener.’

Visser vult aan: ‘Ik denk dat jonge hulpverleners een heel andere start krijgen wanneer ze niet in een kantoortje worden afgezonderd van die “enge” jongeren, maar in de huiskamer zitten, onderdeel uitmaken van de groep en zo zorgen voor een huiselijke sfeer.’

'Geweldloos Verzet is ook een mooie methodiek om een team waar veel onrust is, steviger te maken en op één lijn te krijgen.'

Geweldloos Verzet voor jongeren met LVB

Visser heeft voor haar dissertatie onderzocht hoe je GV kunt toepassen in een residentiële instelling voor jongeren met een licht verstandelijke beperking (LVB). Dat dit überhaupt zou kunnen, was niet vanzelfsprekend, vertelt ze: ‘Toen GV nog relatief nieuw was, werd gezegd: deze methode werkt niet voor kinderen met hechtingsproblemen, niet voor jongeren met autisme, bij jonge kinderen kan het echt niet, en ook bij jongeren met LVB kun je het niet toepassen. Maar de methodiek richt zich op de medewerkers, en die kun je prima aanpassen voor mensen die werken met jongeren met LVB.’

GV heeft bovendien een voordeel ten opzichte van sommige andere methoden, legt Visser uit: ‘Er zijn methodieken die heel verbaal zijn, zoals cognitieve gedragstherapie, en dan stuit je snel op de grenzen van jongeren met LVB. Maar voor GV is goed kunnen formuleren veel minder belangrijk. Als het gaat om de reflecties die je van een kind verwacht naar aanleiding van een incident en om de herstelgebaren als ze het weer goed gaan maken, kun je jongeren  een handje helpen wanneer het hen zelf niet lukt. Het gaat bij GV immers niet om de inhoud van de herstelgebaar, maar om het feit dat het kind verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen.’

Extra inzet en inlevingsvermogen

Kunnen hulpverleners die extra’s wel opbrengen? Het verloop onder medewerkers is hoger in residentiële instellingen voor jongeren met LVB dan in andere instellingen. Daardoor werken er in veel gevallen meer onervaren hulpverleners en zijn er meer onderbezette teams. En die hebben dan ook nog eens te maken met jongeren die én een ingewikkeldere problematiek hebben dan jongeren elders, én zich vaker agressief gedragen; twee redenen die het hogere verloop kunnen verklaren.

Tilstra erkent dat er extra inspanningen van hulpverleners worden gevraagd die GV willen toepassen bij jongeren met LVB: ‘Het team kan onderzoeken hoe deze jongeren de wereld begrijpen. Hoe communiceren zij met ons, en wij met hen? Dat die bewustwording nodig is, nemen wij nadrukkelijk mee in onze in onze uitwisseling met de betrokken professionals. Wat heeft een specifieke jongere nodig? Wat kunnen hulpverleners doen om daaraan te voldoen? Hulpverleners moeten hun taalgebruik bij GV sowieso aanpassen, en bij jongeren met LVB geldt dat ook voor hun taalniveau. Vaak is visuele ondersteuning ook heel helpend. Dat vraagt inderdaad om extra inzet en inlevingsvermogen, maar dat levert dan ook meer op!’

Hulpverleners hoeven dat wiel niet helemaal zelf uit te vinden. Samen met collega’s ontwikkelde Visser een aanpak op maat voor GV bij jongeren met LVB waarin eenvoud en herhaling de sleutelwoorden zijn. Ze geeft de korte versie: ‘Gebruik plaatjes en pictogrammen om informatie te ondersteunen; houd je boodschap kort en duidelijk; herhaal wat je vertelt; gebruik rollenspelen om informatie te laten landen; en overschat het oplossende vermogen van deze jongeren niet. Ze weten soms niet eens hoe ze om hulp kunnen vragen.’

Dat GV goed werkt, blijkt uit de resultaten van Vissers onderzoek: na invoering van GV nemen de escalaties op de groepen significant af, het leefklimaat bij de jeugdigen verbetert, en dat geldt ook voor de samenwerking binnen teams.

Tilstra is blij met Vissers inzichten en ideeën, en met de concrete toepassingen die ze heeft ontwikkeld: ‘Als CCE proberen we te werken met oplossingen op maat, en het is mooi om te zien dat dit ook met GV kan. Heel erg fijn dat Katharina er onderzoek naar heeft gedaan!’
 

Tekst: Malou van Hintum

Katharina Visser

Katharina Visser is klinisch ontwikkelingspsycholoog. Zij werkt in een kinder- en jeugdpsychiatrische setting voor kinderen met emotionele en gedragsproblemen. Eind 2014 begon zij met haar promotieonderzoek naar de effectiviteit van Non-Violent Resistance in de residentiële setting voor jeugdigen met een licht verstandelijke beperking. Ze was destijds verbonden aan het Amsterdam UMC en de Banjaard/Jutters.