Catrien's eerste bezoek bij Özcan
“Het was een ontmoeting zoals er zovele zijn. Ik word aan Özcan voorgesteld. Ik steek m’n hand naar hem uit, stel me voor, hij schudt m’n hand, noemt ook z’n naam. Ik hoor wel aan z’n spraak dat hij misschien een beetje ‘anders’ is, maar dat is dan ook alles. Het is de setting die het anders maakt: we bevinden ons in een ‘huiskamer’ die niet als een huiskamer voelt, er zijn begeleiders, er wordt om hem gelet. Was ik op straat aan hem voorgesteld, dan was het écht een ontmoeting als alle andere.
Ik lach naar hem terwijl we handen schudden, ik geloof dat hij teruglacht. Een begeleider zet me op een stoel, ik moet wachten. Het is niet de bedoeling dat ik met Özcan spreek. Hij zet borden in de afwasmachine, omdat hem dat gevraagd is. Terwijl hij bezig is met zijn taakje, kijkt hij steeds achterom naar mij. Ik glimlach naar hem. Hij glimlacht terug en wendt dan snel zijn hoofd af. En al snel kijkt hij opnieuw. Het lijkt alsof hij nieuwsgierig is en contact probeert te maken. Dat zou ik ook willen, contact maken. Ik vind hier niks ‘moeilijk verstaanbaars’ aan."
Notities na een jaar
“Ik had Özcan graag willen leren kennen, maar ik heb hem maar één keer mogen ontmoeten – voor zover je van een ontmoeting kan spreken. Ik mocht naar hem kijken, maar het was beter als ik hem geen vragen stelde of tegen hem praatte, zeiden de begeleiders.
Alles wat ik ‘weet’ over hem, weet ik van de begeleiders. Ze vertellen dat hij van vuurwerk houdt, maar dat hij er ook bang voor is. Ze vertellen dat hij je soms ineens een knuffel geeft en dat hij graag zijn haren netjes in de gel draagt, en geeft om leuke kleren. Ze vertellen dat zijn moeder heel belangrijk voor hem is: iedere dag telt hij de dagen af tot hij weer naar haar toe mag, één nachtje per week naar huis. Zelf heeft hij me enkel verteld dat hij Turks is. Hij kwam zachtaardig op me over.
Wat ik wel weet: ooit was hij geen man in een instelling, maar een jongetje thuis in zijn gezin. Ooit was hij geen man tegen wie een onbekende beter niet mag praten, maar een jongetje in de klas op de basisschool. Wie dat jongetje was, weet misschien wel alleen zijn moeder. Haar had ik graag gesproken, maar dat mocht niet.”