'Bewegen bij probleemgedrag' is een model om meer grip te krijgen op situaties, die ogenschijnlijk onvoorspelbare wendingen nemen en daardoor dreigen vast te lopen. CCE-consulent en orthopedagoog Lot de Swart bekijkt het werken in complexe zorg vanuit 'Bewegen bij probleemgedrag' en deelt haar ervaringen. Het model helpt haar om complexe situaties te analyseren en te doorbreken. In deze persoonlijke blog staat ze stil bij wat er kan gebeuren wanneer je als betrokken gedragsdeskundige rondom een vastlopende situatie in de attributiedynamiek gezogen wordt.
Vaardigheden en talenten centraal
Laat ik beginnen met een citaat uit het programma Volwaardig Leven voor de gehandicapten- en de complexe zorg:
“Mensen met een verstandelijke beperking zijn normale burgers die zo veel mogelijk als zodanig moeten worden benaderd (…) Het is normaal dat mensen zich ontwikkelen en dit geldt ook voor mensen met een beperking. Het streven naar ontwikkeling wil zeggen dat er meer wordt uitgegaan van mogelijkheden dan van beperkingen.”
Het programma werd drie jaar geleden aan de Tweede Kamer aangeboden en ademt de kern van het VN-verdrag waar Nederland zich vijf jaar geleden aan committeerde. Centraal daarin staat dat mensen met een beperking niet anders mogen worden neergezet dan mensen zonder beperking, dat stigmatisering moet worden bestreden en hun vaardigheden en talenten onderkenning verdienen.
Dat mensen met een beperking recht hebben op een gelijkwaardige behandeling, met aandacht voor hun kwaliteiten en mogelijkheden omarmen we collectief. Zowel vanuit de politiek als vanuit belangenverenigingen en de gedragswetenschap. De opvatting sluit ook nauw aan bij het normaliteitsframe; een van de drie zorgframes in het model ‘Bewegen bij probleemgedrag’. Het normaliteitsframe is een manier van kijken met als uitgangspunt dat bij mensen met een beperking de nadruk moet liggen op mogelijkheden in plaats van op beperkingen.
Als situaties dreigen vast te lopen
Zorgprofessionals in het algemeen, en mijn beroepsgroep in het bijzonder, onderschrijven het gedachtegoed van het normaliteitsframe. We weten dat probleemgedrag altijd een contextueel probleem is en dus nooit te verklaren louter vanuit de cliënt. We weten ook dat kansen voor gelijkwaardigheid daar liggen waar we niet alleen inzoomen op het probleemgedrag, maar juist ook op iemands kwaliteiten en vaardigheden. En toch is daar de hardnekkige reflex, vooral wanneer probleemgedrag de boventoon voert, om te verbijzonderen waar we eigenlijk zouden willen normaliseren.
Bij oplopende spanning rondom vastlopende situaties waar probleemgedrag aan de orde is, wordt een cliënt door de diagnostische molen gehaald. IQ-cijfers, classificaties en diagnoses worden in beeld gebracht om het gedrag te doorgronden. Daartoe aangezet door het wetenschapsframe. Het wetenschapsframe is, naast het normaliteitsframe, ook een zorgframe uit het model van Bewegen bij probleemgedrag. Dit frame gebruiken diagnostici om verklaringen en oorzaken van gedrag te achterhalen, om er vervolgens labels aan te kunnen hangen.
Cliënt als karikatuur van zichzelf
Echter, wanneer je vergeefs naar grip zoekt, kun je geneigd zijn om steeds verder in te zoomen. Niet zozeer op de context, maar juist op de cliënt. Binnen je cirkel van invloed probeer je als gedragsdeskundige vat te krijgen op de situatie. Je doet verder onderzoek naar wat er is mis is met de cliënt. Op dat moment bestaat het risico dat je niet meer alleen vanuit het wetenschapsframe werkt, maar dat je in de ban raakt van de attributiedynamiek.
In de attributiedynamiek ‘attribueren’ professionals het probleemgedrag aan de cliënt: we doen aanvullend diagnostisch onderzoek, we betrekken nog maar eens de AVG, de psychiater. We gaan lineaire verbanden leggen. Met als risico dat de cliënt in de beeldvorming een karikatuur van zichzelf wordt; met weinig informatie over wat de context daar voor invloed op heeft. Waar iemand nog altijd in de meeste opzichten net als ieder ander is, lijkt hij toch steeds verder van ons af te staan. En dus lijkt het vanzelfsprekend dat hij een steeds meer bijzondere context nodig heeft. Het wetenschapsframe is niet meer helpend, maar stigmatiserend, en het normaliteitsframe is een utopie. De cliënt is verworden tot het probleem. Dat is vastlopen in de attributiedynamiek.
De praktijk is weerbarstig
Als CCE-consulent ben ik in de bevoorrechte positie om als buitenstaander deze dynamieken te mogen beschouwen. Want uit mijn eigen ervaring als orthopedagoog weet ik hoe snel je als gedragsdeskundige in deze dynamiek gezogen kunt worden. Wat maakt dat de attributiedynamiek zo hard aan het werk gaat, dat het wetenschapsframe een vorm krijgt die niet zo bedoeld is en waardoor het normaliteitsframe niet meer aan de orde lijkt te zijn?
Is de context suboptimaal, bijvoorbeeld door personeelswisselingen of personeelstekort? Lijkt de invloed op de context onmogelijk, terwijl het probleemgedrag steeds maar verergert en alle betrokkenen steeds meer spanning ervaren? Dan is de attributiedynamiek eigenlijk een schijnbaar onomkeerbaar gevolg voor jou als gedragsdeskundige. Als stressreflex begrijpelijk, maar verre van helpend.
Stap uit de attributiedynamiek
Sta, juist bij stress, stil bij wat er bij jou als professional gebeurt wanneer de spanning rondom een vastlopende situatie oploopt. Schiet je in de reflex van de attributiedynamiek, door te verengen en te stigmatiseren? Juist dán is het constructief om iemand opnieuw in beeld te brengen. Niet alleen zijn defecten, maar juist zijn kwaliteiten en talenten, zijn persoon als geheel. Schrijf het probleem niet alleen toe aan de persoon, maar zoom uit en beschouw het als onderdeel van de context. Wanneer je stilstaat in tijden van stress en ontdekt dat de attributiedynamiek ook jou in zijn greep heeft, en van het wetenschapsframe een karikatuur maakt ten koste van het normaliteitsframe, kun je daaruit stappen.
Boor andere informatiebronnen aan
Dit vereist niet meer – en tegelijkertijd ook niet minder – dan het verkrijgen van een brede blik op cliënt en zijn context. Niet alleen de context in het heden, maar juist ook die in het verleden. Daarbij kijk je naar de professionele zorg, maar zeker ook naar zorg uit eigen kring, waarmee de cliënt al jaren omringd wordt. Dit kan alleen wanneer je andere informatiebronnen aanboort dan de geijkte diagnostiek. Neem de tijd en de moeite om écht in gesprek te gaan met verwanten, kennissen, vrijwilligers en begeleiders van vroeger en nu. Niet oordelend, niet gericht op het vinden van oplossingen, maar zoekend naar wie de cliënt eigenlijk is. Welk levensverhaal er opgetekend kan worden voor hem. Vragen als: “Uit welk nest komt hij, wat is zijn karakter, hoe is hij veranderd?” zijn voor de hand liggend. Maar denk ook eens aan vragen als: “Zijn er manieren bekend waarop hij zelf zijn stress reguleert?” of “Wat zou je hem gunnen in het leven?”
Op die manier kan er weer beweging ontstaan in de attributiedynamiek en komt de focus op het normaliteitsframe, en daarmee dus ook op een ‘normaal’ leven. Een leven waarin de cliënt meetelt en meedoet, precies zoals we met elkaar hebben afgesproken in allerlei beleidsstukken. Binnen een bijzondere leefsituatie weliswaar, maar met al zijn kwaliteiten en talenten. En met alles wat hij kan, en wat hij óns kan leren.